Ik vloek niet erg vaak hoor, maar als drie van de vier eetkamerstoelen blijven wiebelen, dan vind ik dat je wel even los mag. Waarbij dan meteen de vraag rijst waarom ik kutstoelpoten zeg, in plaats van lulstoelpoten. Dat het daardoor een kutdag was en geen luldag. Waarom de verkoopster wel een kutwijf kan zijn en de buschauffeur geen lulvent.
Cyphersnow heeft een verklaring: lul verwijst naar dingen, kut verwijst naar toestanden. Daar zit wel wat in: iemand is een lul, iets is kut. Maar mag je dan ook zeggen dat lul een ding is en kut een toestand? Dat kan taalkundig niet zo maar, beiden zijn lichaamsdelen, de een misschien wat zichtbaarder dan de ander, maar niettemin alletwee fysieke kenmerken van een lichaam.
Het verschil in het gebruik van kut en lul zal dus waarschijnlijk zijn ontstaan uit een meer filosofisch-religeuze hoek; daar zijn dit soort tegenstellingen natuurlijk niet nieuw. De vrouw als onderdeel van de man of vice versa, de man als harde kant, de vrouw als zachte kant, yin en jang: de tegenstelling man-ding — vrouw-toestand klinkt in dit rijtje niet gek.
Waar ik me dan wel over verbaas is dat het verschil zo taalkundig aanvoelt. ‘Lulvent’ of ‘Wat een kut loopt daar’ voelen niet als politiek, maar taalkundig incorrect, het kan gewoon niet volgens mijn taalgevoel, net zo als ‘het auto’ of ‘hij lopen’ niet kan.
Maar goed, m’n stoelpoten wiebelen dus. En da’s zwaar kut.