That
En weer even verder met de theorie achter Dhrupad, deze keer over toonladders, ofwel thats.
Vijf of meer tonen vormen samen de toonladder. Deze tonen, samen met afspraken over hoe ze mogen worden gebruikt binnen de raga, vormen het toonmateriaal van de raga. Een raga kan een verschillend aantal tonen bevatten:
[unordered_list style=”green-dot”]
- 5-tonig: audav
- 6-tonig: sadav
- 7-tonig: sampurna
[/unordered_list]
Sampurna betekent volledig, alle zeven tonen komen erin voor. Toonladders met 5 of 6 tonen worden dus als onvolledig beschouwd. Een weggelaten toon noem je varjit. Je hebt ook toonladders met meer dan 7 tonen (dan zitten er dus van een toon zowel de suddh en de vikrt-variant in). Dit noem je sankirna (gemengd).
De belangrijkste thats zijn:
[unordered_list style=”green-dot”]
- Kalyan: S R G ↑M P D N
- Bilaval: S R G M P D N
- Khammaj: S R G M P D N
- Kafi: S R G M P D N
- Asavari: S R G M P D N
- Bhairavi: S R G M P D N
- Todi: S R G ↑M P D N
- Purvi: S R G ↑M P D N
- Marva: S R G M P D N
- Bhairav: S R G M P D N
[/unordered_list]
Als je goed kijkt, zie je dat er een systeem zit in de toonladders, en in welke van de twaalf mogelijke tonen er in iedere toonladder zit. Het basispatroon van de thats is drie hele tonen, gevolgd door een halve, dan weer twee hele tonen, en tenslotte nog een halve. Door de tonica (SA) steeds een stapje op te schuiven, kom je alle toonladders tegen. Het verschuiven van de tonica wordt murcchana genoemd.
Weinig thats, veel ragas
Tien thats dus, maar er zijn vele tientallen ragas. Dat betekent dus dat meerdere ragas gebruik maken van dezelfde that. Maar hoe weet je dan om welke raga het gaat? Dat zit’em in de functie van de svaras binnen de raga. Iedere svara (toon) heeft binnen een raga z’n eigen rol, z’n eigen karakteristiek.
Sa is altijd de grondtoon van iedere raga, de basis. Die kun je dus niet echt gebruiken om verschil te maken tussen ragas, die moet er gewoon zijn.
Een svara kan bahutva (overvloed) of alpatva (schaarste) zijn: hij kan in de raga veel of weinig voorkomen. De ansa is de levens-svara van de raga. Deze svara is vaak bahutva, maar het hoeft niet per se. Wel wordt deze svara vaak lang aangehouden gezongen.
Nyasa is de slotnoot van een frase. Een frase kan soms nyasa suggereren, maar daarna toch nog doorgaan. Deze bijna-nyasa heet apanyasa.
Melodie en ornamentatie
Binnen de raga zing je in frasen. Eigenlijk net zoals je dat in ieder ander lied ook doet, je zult toch ergens adem moeten halen. Nou zijn ragas wel iets strenger in hoe je mag fraseren: in iedere raga ligt vastgelegd hoe de dalende (avaroha) en de stijgende lijn (aroha) van de raga mogen worden uitgevoerd.
Naast de lijnen heb je binnen een raga ook nog karakteristieke ornamentatie van svaras:
[unordered_list style=”green-dot”]
- Mind: een langzame glijtoon
- Andolit: een langzaam schommelende beweging om de toon heen
- Kan: een korte voorslag voor de toon
[/unordered_list]