…met een belofte zo vers dat’ie nog warm is, en alle wil van de wereld om eens lekker te gaan schrijven. Vers logschermpje voor m’n neus, kop thee ernaast.
Om er dan achter te komen dat de technologie de laatste jaren niet heeft stilgestaan, en mijn gewenningsproces ook niet: Nucleus als blogomgeving is wel heel prehistorisch vergeleken bij het gemak waarmee ik iets op Facebook deel of via Twitter de Twether inslinger. En filmpje delen, een plaatje invoegen: ik hoef nog net geen code te kloppen, maar echt simpel is het niet. Zelfs overstappen naar wat anders blijkt niet zo eenvoudig; mijn favoriet WordPress heeft geen importscript voor Nucleus, en ik wil m’n bloggeschiedenis toch wel graag meenemen.
Dus nog even geen stukjes over politieke zorgen, aandacht voor het moment, muziek of katten; in plaats daarvan een stukje waarvan ik eigenlijk betwijfel of ik het uberhaupt zal publiceren. Zo’n technisch navelstaarstukje, van hee, ik heb eigenlijk niets te melden, dus dat meld ik maar even.
Want da’s wel wat: m’n publicatiedrempel ligt opeens aanmerkelijk hoger. Op Twitter, ach, het is een moment, het zijn maar 140 tekens, het is zo getikt, en met een beetje pech is m’n tweet hooguit een paar minuten zichtbaar in de grote twittersneeuwbal.
Maar hier, met zoveel handelingen die ik uit moet voeren om uberhaupt een leeg velletje digipapier op te starten, en zoveel ruimte voor tekst, hele alinea’s zelfs, tsja, het geeft meteen weer zoveel ruimte voor vragen, twijfels, relativeren. Waar gaat het heen? Zit iemand hier op te wachten? Zit ik hier op te wachten? En maakt dat wat uit?
[vijf minuutjes later inmiddels]
Ja, ik zit hier dus op te wachten, da’s inmiddels duidelijk. Ik heb zojuist de tekst wat omgegooid, hier en daar wat geknipt, anders gestructureerd. En dat was fijn om te doen. Het voelt goed om woorden met aandacht te kiezen, me te richten op het ordenen van m’n gedachten, het ontdekken van de lange lijnen, de kop en de staart.
Dus voorlopig blijf ik hier nog maar even.